Incontinentiemateriaal wordt bij een overledene aangebracht om eventuele uitscheiding van ontlasting en urine op te vangen en om geurvorming te voorkomen.
Na overlijden heeft geen urineproductie meer plaats en werken de darmen niet meer waardoor bij een goede conservering in de periode van opbaring doorgaans het verlies van urine en ontlasting minimaal is.
Er zijn 2 oorzaken waardoor na overlijden toch sprake kan zijn van een overvloedige uitscheiding via het maag / darmkanaal (ontlasting):
Omdat sprake is van een onwenselijke explosieve bacteriegroei is de mogelijkheid dat er tekortkomingen zijn in de conserveringstechniek waardoor extreme groei van bacteriën in het lichaam van de overledene mogelijk is! Advies is dan om het probleem te zoeken in de conserveringstechniek of om een andere vorm van conserveren te overwegen.
In het verleden werd het rectum van een overledene opgevuld met vette watten. Dit werd gedaan om te voorkomen dat ontlasting de overledene kon bevuilen en nare luchtjes zouden ontstaan.
Deze handeling wordt om 2 redenen niet meer standaard uitgevoerd:
De druk door gasvorming in het maag / darmkanaal ontstaan door het ontbindingsproces wordt bij afsluiting dermate hoog dat de gassen het lichaam verlaten via een niet afgesloten uitweg, namelijk via de mond (oraal), en stuwt dan alles dat in de weg zit mee naar buiten (maag- en darminhoud). De overledene gaat dan uit de mond lekken.
Alleen in uitzonderlijke omstandigheden kan het rectaal opvullen van de endeldarm dan ook uitkomst bieden.
Voor het plaatsen van de incontinentieluier dient men de blaas leeg te drukken. Dit doet men door druk uit te oefenen vlak boven het schaambeen van de overledene.
Het goed plaatsen van een incontinentieluier voorkomt bevuiling van de overledene. Ook voorkomt een goed gesloten incontinentiesysteem grotendeels dat er luchtjes (afkomstig van gassen) vrijkomen.
Plaats het incontinentiemateriaal direct nadat de schaamstreek verzorgd / gewassen is.
Naar handelwijze en productinformatie
|