Auteur: Marc Wiegman

Psychische belasting: Post Traumatisch Stress Stoornis (PTSS)

Beroepen waar medewerkers met overledenen en overledenenzorg te maken hebben zijn beroepen waarbij men tijdens het verrichten van de werkzaamheden regelmatig met traumatische ervaringen te maken heeft.

Omstandigheden

Geconfronteerd worden met een overlijden, de omstandigheden van een overlijden, de reacties van nabestaanden, de reacties van omstanders en als gevoelsmatig een situatie dicht bij je eigen persoon komt. Dit zijn onder andere omstandigheden waarmee men bij overledenenzorg te maken heeft.

Extreme situaties

Naast reguliere werkzaamheden in de overledenenzorg heeft men ook te maken met extreme vormen van overlijden zoals ongevallen, suïcide, moord en doodslag.

Niet verwerken ervaringen

Op het moment dat de medewerker niet in staat is een ervaring te verwerken kan zich een Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS) ontwikkelen.

Een medewerker met verminderde draagkracht zal de draaglast als zwaarder ervaren waardoor deze meer vatbaar is voor een Post Traumatische Stress Stoornis.

Voor de duidelijkheid
Er is niet een extreme situatie nodig om een PTSS te ontwikkelen, ook bij het niet kunnen verwerken van een niet extreme vorm van overlijden kan zich een PTSS ontwikkelen.

Wat is een Post Traumatische Stress Stoornis?

Een Post Traumatische Stress Stoornis is een gestagneerde verwerking van de ervaring van een schokkende gebeurtenis.

Het herkennen van een mogelijke ontwikkeling van PTSS

Eventuele problemen zijn te herkennen als men op de hoogte is van waarop gelet moet worden. Als deze kennis ontbreekt bestaat het risico dat psychische problemen te laat worden herkend.

Van belang is, om tijdig "probleemgedrag" op te merken zodat stappen kunnen worden ondernomen om verdere ontwikkeling van PTSS tegen te gaan.

Gezond gedrag
Op een moment dat een medewerker het werk emotioneel gezien niet aankan is het mogelijk dat hij / zij dit gewoon aangeeft.

    Opmerkingen die naar voren kunnen komen zijn:
    • Ik vind dit eng;
    • Ik vind dit naar;
    • Ik kan hier niet tegen;
    • Ik zie het niet zitten om deze werkzaamheden uit te voeren Ik heb liever dat "jij" dit doet;
    • Ik hoop niet dat ik er slapeloze nachten van krijg;
    • Dit zal me nog lang bijblijven;
    • Enzovoort...
    Dit zijn allemaal normale reacties die iemand rationeel over zijn / haar gevoelens kan uiten.

    Op een moment dat dit wordt aangegeven door een collega valt er veelal op een gewone manier over te praten.

Iets dat eng is, kan eng zijn.
Iets dat naar is, kan naar zijn.
Als een collega een baby heeft, dan kan het zeer moeilijk zijn om met een dode baby geconfronteerd te worden.
Als het trauma aan de overledene te erg is, dan kan dit in het geheugen gegrift staan.

Draagkracht
Hoe sterk je op een bepaald moment in je schoenen staat (draagkracht) kan te maken hebben met:

  • "hoe je je voelt";
  • of je persoonlijke problemen of zorgen hebt;
  • het kan zijn dat je een verminderde weerstand hebt;
  • het "moment" kan niet goed zijn;
  • enzovoort...
Dit wil niet meteen zeggen dat er sprake is van psychische problemen.

Problematisch
Problematisch kan het worden als de bovenstaande problemen blijven bestaan.

  • Een medewerker wil de werkzaamheden niet meer uitvoeren vanwege eerdere ervaringen.
  • Een medewerker heeft slapeloze nachten vanwege eerdere gebeurtenissen.
  • De medewerker blijft rondlopen met het beeld van de gebeurtenis.

Praten en herkennen van psychische problemen

Het is dan ook belangrijk dat medewerkers de kans krijgen om de werkzaamheden met elkaar door te spreken en te evalueren.
Ook is het erg belangrijk dat het ontstaan en aanwezig zijn van psychische problemen herkend wordt.

Solistisch werken is, voor waar het herkennen van psychische problemen betreft bij medewerkers in de overledenenzorg- / uitvaartbranche, een groot nadeel.

Disfunctioneren

Als sprake is van een gestagneerde verwerking van de ervaring van een schokkende gebeurtenis kan zich disfunctioneren uiten zoals:

  • angsten;
  • irritaties;
  • spanningen op het werk;
  • ziekteverzuim;
  • sociaal en maatschappelijk disfunctioneren.
Wat men dan kan waarnemen is:
  • Verminderde prestaties op het werk of zelfs ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid;
  • Verminderde uitoefening van de zorgplicht thuis, slechter verlopende sociale contacten met kinderen, partner, familie en vrienden;
  • Toegenomen bezoek aan hulpverlenende instanties.

DSM (Diagnostic and Statistical Manual)

In Nederland maakt men voor diagnostisering van een Post Traumatische Stress Stoornis gebruik van het DSM model.

Als sprake is van een combinatie van verschijnselen en de daaraan verbonden voorwaarden volgens DSM, kan een medicus vaststellen of deze combinatie en verschijnselen een PTSS betreft en vervolgens een behandeling inzetten.

Symptomen en criteria Post Traumatische Stress Stoornis (DSM-V)

NB De volgende criteria zijn van toepassing op volwassenen, adolescenten en kinderen ouder dan 6 jaar.

  1. Blootstelling aan een feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding of seksueel geweld op een (of meer) van de volgende manieren:
    1. Zelf ondergaan van de psychotraumatische gebeurtenis(sen).
    2. Persoonlijk getuige zijn geweest van de gebeurtenis(sen) terwijl deze anderen overkwam(en).
    3. Vernemen dat de psychotraumatische gebeurtenis(sen) een naast familielid of goede vriend(in) is (zijn) overkomen. Bij een feitelijke of dreigende dood van een familielid of virend(in), moet(en de gebeurtenis(sen) gewelddadig van karakter zijn of een ongeval betreffen.
    4. Ondergaan van herhaaldelijke of extreme blootstelling aan de afschuwwekkende details van de psychotraumatische gebeurtenis(sen) zoals bij hulpverleners die stoffelijke resten moeten verzamelen; politieagenten die herhaaldelijk worden geconfronteerd met de details van kindermisbruik).
      NB Criterium A4 is niet van toepassing op blootstelling via elektronische media, televisie, films of foto's, tenzij deze blootstelling werkgerelateerd is.
  1. De aanwezigheid van een (of meer) van de volgende intrusieve symptomen die samenhangen met de psychotraumatische gebeurtenis(sen) en die zijn begonnen nadat de psychotraumatische gebeurtenis(sen) heeft (hebben) plaatsgevonden:
    1. Recidiverende, onvrijwillige en intrusieve pijnlijke herinneringen aan de gebeurtenis.
      NB: Bij kinderen die ouder zijn dan 6 jaar kan er sprake zijn repetitief spel waarin thema's of aspecten van de psychotraumatische gebeurtenis(sen) tot uiting worden gebracht.
    2. Recidiverende onaangename dromen waarin de inhoud en/of het affect van de droom samenhangt met de psychotraumatische gebeurtenis(sen).
      NB: Bij kinderen kan er sprake zijn van beangstigende dromen zonder herkenbare inhoud.
    3. Dissociatieve reacties (zoals flashbacks) waarbij de betrokkene het gevoel heeft of handelt alsof de psychotraumatische gebeurtenis(sen) opnieuw plaatsvindt(en). (Dergelijke reacties kunnen zich op een continuum bevinden, waarbij de extreemste uiting de vorm kan hebben van een volledig gebrek aan besef van de actuele omgeving).
      NB: Bij kinderen kan het voorkomen dat ze de psychotraumatische gebeurtenis(sen) naspelen.
    4. Intense of landurige psychische lijdensdruk bij blootstelling aan interne of externe prikkels die een aspect van de psychotraumatische gebeurtenis(sen) symboliseren of erop lijken.
    5. Duidelijke fysiologische reacties op interne of externe prikkels die een aspect van de psychotraumatische gebeurtenis(sen) symboliseren of erop lijken.
  1. Persisterende vermijding van prikkels die geassocieerd worden met de psychotraumatische gebeurtenis(sen) die begon nadat de psychotraumatische gebeurtenis(sen) heeft (hebben) plaatsgevonden, zoals blijkt uit één van de beide volgende kenmerken:
    1. Vermijding of pogingen tot vermijding van pijnlijke herinneringen, gedachten of gevoelens over, of sterk samenhangend met de psychotraumatische gebeurtenis(sen).
    2. Vermijding of pogingen tot vermijding van externe aspecten die aan de psychotraumatische gebeurtenis(sen) herinneren (mensen, plaatsen, gesprekken, activiteiten, voorwerpen, situaties) die pijnlijke herinneringen, gedachten of gevoelens oproepen over, of sterk samenhangend met, de psychotraumatische gebeurtenis(sen).
  1. Negatieve veranderingen in cognities en stemming, gerelateerd aan de psychotraumatische gebeurtenis(sen), die zijn begonnen of verergerd nadat de psychotraumatische gebeurtenis(sen) heeft (hebben) plaatsgevonden, zoals blijkt uit twee (of meer) van de volgende kenmerken:
    1. onvermogen om zich een belangrijk aspect van de psychotraumatische gebeurtenis(sen) te herinneren (gewoonlijk door dissociatieve amnesie en niet door andere factoren, zoals hoofdletsel, of alcohol- of drugsgebruik).
    2. Persisterende en overdreven negatieve overtuigingen of verwachtingen over zichzelf, anderen of de wereld (bijvoorbeeld "Ik ben slecht", " Je kunt niemand vertrouwen", " De wereld is door en door gevaarlijk", "Mijn hele zenuwstelsel is voor altijd verwoest").
    3. Persisterende, vertekende cognities over de oorzaak of gevolgen van de psychotraumatische gebeurtenis(sen), die ertoe leiden dat de betrokkene zichzelf of anderen er de schuld van geeft.
    4. Persisterende negatieve gemoedstoestand (bijvoorbeeld angst, afschuw, boosheid, schuldgevoelens of schaamte).
    5. Duidelijk verminderde belangstelling voor, of deelname aan belangrijke activiteiten.
    6. Gevoelens van onthechting of vervreemding van anderen.
    7. Perststerend onvermogen om positieve emoties te ervaren (zoals onvermogen om geluk, voldoending of liefdevolle gevoelens te ervaren).
  1. Duidelijke veranderingen in arousal en reactiviteit, gerelateerd aan de psychotraumatische gebeurtenis(sen), die zijn begonnen of verslechterd nadat de psychotraumatische gebeurtenis(sen) heeft (hebben) plaatsgevonden, zoals blijkt uit twee (of meer) van de volgende kenmerken:
    1. Prikkelbaar gedrag en woede-uitbarstingen (met weinig of geen aanleiding), gewoonlijk tot uiting komend in verbale of fysieke agressie jegens mensen of voorwerpen.
    2. Roekeloos of zelfdestructief gedrag.
    3. Hypervigilantie.
    4. Overdreven schrikreacties.
    5. Concentratieproblemen.
    6. Verstoring van de slaap (zoals moeite met in- of doorslapen of onrustige slaap).
  1. Duur van de stoornis (criteria B, C, D en E) is langer dan één maand.
  1. De stoornis veroorzaakt klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen.
  1. De stoornis kan niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel (zoals medicatie, alcohol) of aan een somatische aandoening.

Bron
DSM-5 - Nederlandse vertaling
American Psychiatric Association
Uitgeverij Boom (2014)

Complexe verwerkingsstoornissen zoals PTSS kunnen goed worden behandeld met psychotherapie.
In geval van een PTSS is medische behandeling dus een noodzaak.

Volgens DSM geen Post Traumatische Stress Stoornis

Als een persoon volgens deze criteria geen post traumatische stress stoornis heeft, wil dat niet automatisch zeggen dat hij of zij dus ook geen ernstige verwerkingsproblemen of gezondheidsklachten heeft.

Andere verschijningsvormen:

  • depressie
  • chronische pijnen
  • verminderde intellectuele prestaties
  • zelfverwijten en schuldgevoelens
  • relatieproblemen
  • dissociatieve stoornissen
  • middelen misbruik
  • langdurig ziekteverzuim

Voorkomen en herkennen Post Traumatisch Stress Stoornis (PTSS)

Een mogelijkheid om psychische problemen te voorkomen of vroegtijdig te herkennen is door over de werkzaamheden te praten. Dit kan in de normale werksituatie bijvoorbeeld eens per maand. Bij extreme werkzaamheden kan dit na elke gebeurtenis.

Politiediensten, ambulancediensten en brandweer maken al lange tijd gebruik van dit systeem.
In de uitvaartsector zijn dit soort besprekingen in opkomst. Slechts weinig werkgevers in de uitvaartzorg maken op dit moment gebruik van de diensten van specialisten op het gebied van begeleidingen traumaverwerking.


Psychische belasting

© Copyright 2005 - Wiegman Communications www.uitvaart-adresgids.nl / www.overledenenzorgpro.nl